

Vader overlijdt, kan inwonende zoon een huurcontract afdwingen?
​
In artikel 7:268 BW is een regeling opgenomen voor de langstlevende samenwoners waarvan de officiele huurder overlijdt. U kunt hierover meer lezen door te klikken op de foto. De rechter kijkt in dergelijke situatie's naar alle feiten en omstandigheden. De rechter in Assen overweegt en besluit in een dergelijke situatie als volgt:
​
"De belangrijkste voorwaarden voor toepassing van art. 7:268 lid 3 BW zijn het hoofdverblijf en een gemeenschappelijke of gedeelde huishouding.
- Tegenover de betwisting van Actium heeft [eiser] niet voldoende onderbouwd dat hij in het gehuurde zijn hoofdverblijf had. [eiser] heeft zich niet laten inschrijven op het adres van het gehuurde. De door [eiser] overgelegde verklaringen en andere stukken overtuigen verder niet. Uit de ondertekende verklaringen blijkt niet de reden van wetenschap van deze personen. De overgelegde facturen (o.a. van de fietsenmaker) zijn niet op naam van [eiser] gesteld, althans dat staat niet vast. De brief ter zake van de DigiD activeringscode is van
11 februari 2015, toen [vader eiser] al was overleden.
- Bij de duurzame gemeenschappelijk huishouding spelen alle omstandigheden van het geval een rol, waaronder de bedoelingen die partijen voor de toekomst hadden, de ontwikkeling van die bedoelingen en in welke mate die zijn geëffectueerd. Een duurzame gemeenschappelijk huishouding tussen vader en zoon wordt niet, behoudens bijzondere omstandigheden, aangenomen. In dat verband ziet de kantonrechter de volgende contra-indicaties:
- [eiser] is bij zijn vader ingetrokken na een echtscheiding omdat hij niet over woonruimte beschikte;
- zijn vader zat, blijkens de verklaring van [eiser] , niet op inwoning te wachten;
- [eiser] heeft zich, blijkens zijn eigen verklaring, als woningzoekende ingeschreven bij drie woningbouwverenigingen;
- [eiser] heeft nooit met zijn vader verzoek ingediend bij Actium tot medehuurder-schap;
- pas achteraf, volgens de verklaring van [eiser] , heeft hij medehuurderschap aangevraagd, omdat hij dreigde geen onderdak te hebben.
Van een reële toekomstverwachting ten aanzien van de duurzaamheid van de gemeenschappelijke huishouding blijkt dus niet.
Verder blijkt de kantonrechter niet dat [eiser] en zijn vader gezamenlijke aankopen hebben gedaan, onderlinge zorg hebben verleend of dat [eiser] de verzorging van zijn vader op zich heeft genomen, gezamenlijk hebben deelgenomen aan het sociaal verkeer, samen hebben gekookt, gegeten of vrije tijd hebben besteed. Van enige wederkerigheid van de relatie is de kantonrechter dus niet gebleken.
- De conclusie is dan ook 1) dat niet is komen vast te staan dat [eiser] zijn hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde en 2) ook niet is komen vast te staan dat [eiser] een (duurzame) gemeenschappelijk huishouding heeft gehad met zijn vader.
- Ten overvloede dan ook, overweegt de kantonrechter nog dat [eiser] niet heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken om de huur te betalen (art. 7:268 lid 3 sub b BW). Bij Actium heeft [eiser] verklaard dat hij schulden heeft en geen inkomen en dat hij een huurovereenkomst nodig heeft om bijstand aan te vragen. In de dagvaarding is [eiser] niet verder gekomen dan te stellen dat hij aanspraak maakt op een uitkering van € 950,00 per maand. Dat hij deze uitkering al heeft, is dus niet gesteld of gebleken."
​
In dit geval mag de zoon het huurcontract van vader niet overnemen. Het is dus verstandig om tijdig na te denken wat er met een huurcontract na het overlijden van de (hoofd)huurder. Als u klikt op het logo van de Rechtspraak klikt kunt u de hele uitspraak nalezen. Bron: Prg 2016/182
​